Ben je na 1 januari 2006 uit dienst gegaan? Dan geldt voor jou Pensioenreglement 2006.
De belangrijkste kenmerken van Pensioenreglement 2006 zijn:
- Ouderdomspensioen gaat in op 65 jaar (1e dag van de maand waarin je 65 jaar wordt).
- Eerder met pensioen gaan is mogelijk vanaf 55 jaar.
- Je partner heeft recht op partnerpensioen.
- Elk kind heeft recht op een wezenpensioen dat 10,5% bedraagt van het ouderdomspensioen. Bij meer dan vijf kinderen is de maximale uitkering 52,5% (5 maal 10,5%) van het ouderdomspensioen gelijk verdeeld over alle kinderen. Kinderen hebben tot hun 18e recht op wezenpensioen. Kinderen die studeren of arbeidsongeschikt zijn hebben tot hun 27e recht op wezenpensioen.
- Er kan partnerpensioen worden ingeruild voor meer ouderdomspensioen.
- Er kan ouderdomspensioen worden ingeruild voor meer partnerpensioen.
- Bij vervroeging kan ouderdomspensioen worden ingeruild voor tijdelijk ouderdomspensioen.
- Mogelijkheid van een variabele (hoog-laag of laag-hoog) uitkering van het ouderdomspensioen.
- De pensioenen zijn opgebouwd op basis van een middelloonregeling met een voorwaardelijke toeslagregeling.
- Na pensioeningang kunnen de pensioenen, afhankelijk van de financiële positie van het fonds, jaarlijks per 1 juli worden verhoogd met de prijsstijging. Dit is vastgelegd in de voorwaardelijke toeslagregeling voor oud-deelnemers zoals opgenomen in Pensioenreglement 2014.
- Was je voorheen deelnemer bij SPPF? Dan heb je mogelijk recht op prepensioen en/of alleenstaandenpensioen (ongehuwdenpensioen).
- Was je voorheen deelnemer bij SPPF? Dan kan het partnerpensioen (los van een gemaakte keuze voor wel of geen uitruil van partnerpensioen) minder zijn dan 70% van het ouderdomspensioen. Bijvoorbeeld als in het verleden (per 31-12-2012) bij SPPF is gekozen voor een hoger ouderdomspensioen met geen of een lager partnerpensioen.
Wil je precies weten wat je regeling inhoudt? Lees dan het volledige Pensioenreglement 2006.