Ben je in de periode 1 januari 1998 tot 1 januari 2006 uit dienst gegaan? Dan geldt voor jou Pensioenreglement 1998.
De belangrijkste kenmerken van Pensioenreglement 1998 zijn:
- Ouderdomspensioen gaat in op 62 jaar (de 1e dag van de maand waarin je 62 jaar wordt).
- Eerder met pensioen gaan is mogelijk vanaf 57,5 jaar.
- Later met pensioen gaan is mogelijk tot 65 jaar.
- Het partnerpensioen kan 70% van het ouderdomspensioen bedragen.
- Elk kind heeft recht op een wezenpensioen dat 10,5% bedraagt van het ouderdomspensioen. Bij meer dan vijf kinderen is de maximale uitkering 52,5% (5 maal 10,5%) van het ouderdomspensioen gelijk verdeeld over alle kinderen. Kinderen hebben tot hun 18e recht op wezenpensioen. Kinderen die studeren of arbeidsongeschikt zijn hebben tot hun 27e recht op wezenpensioen.
- Er kan partnerpensioen worden ingeruild voor meer ouderdomspensioen. Hiervoor gelden wel vaste verhoudingen.
- Er kan ouderdomspensioen worden ingeruild voor meer partnerpensioen. Hiervoor gelden wel vaste verhoudingen.
- Er kan ouderdomspensioen worden ingeruild voor tijdelijk ouderdomspensioen.
- Mogelijkheid van een variabele (hoog-laag of laag-hoog) uitkering van het ouderdomspensioen.
- De pensioenen zijn opgebouwd op basis van een eindloonregeling.
- Na pensioeningang kunnen de pensioenen, afhankelijk van de financiële positie van het fonds, jaarlijks per 1 juli worden verhoogd met de prijsstijging. Dit is vastgelegd in de voorwaardelijke toeslagregeling voor oud-deelnemers zoals opgenomen in Pensioenreglement 2014.
Wil je precies weten wat je regeling inhoudt? Lees dan het volledige Pensioenreglement 1998.